De rechtbank van eerste aanleg in Antwerpen besliste op 7 januari 2021 dat de vzw Moeders voor Moeders discrimineert door hulpbehoevende moeders die de islamitische hoofddoek en andere religieuze symbolen dragen afzonderlijk te behandelen.
Moeders voor Moeders ging tegen deze uitspraak in beroep. Recent oordeelde het Antwerpse Hof van Beroep dat de antidiscriminatiewetgeving toch niet van toepassing is.
Want zo lazen we in de uitspraak, de antidiscriminatiewetgeving verbiedt inderdaad discriminatie bij het publiekelijk beschikbaar stellen van goederen en diensten. Maar volgens het Hof oefent Moeders voor Moeders geen publieke sociale activiteit uit. Moeders voor Moeders zou alleen hulpverlening bieden aan moeders die zijn doorverwezen en alleen officiële instanties (OCMW, het CAW, Kind en Gezin,…) zouden hulpbehoevende moeders doorverwijzen. Unia vreest dat deze enge toepassing van de antidiscriminatiewetgeving een vrijgeleide kan worden om kwetsbare groepen uit te sluiten van verschillende vormen van dienstverlening.
We bevroegen schepen Meeuws hoe hij deze uitspraak ervaart, hoe de samenwerking met Moeders voor Moeders verloopt en of hij gevolgen vreest voor andere noodhulporganisaties en hun omgaan met diversiteit. De schepen wenste echter net niet teveel over de procedure uit te wijden. Toch jammer want het lijkt ons een belangrijk symbooldossier.