Onlangs werd voor het eerst in ons land het aantal dak- en thuislozen via een steekproef in kaart gebracht, onder leiding van prof. Hermans en met steun van de Koning Boudewijnstichting. De stad Antwerpen maakte geen deel uit van dit onderzoek, dat liep in Gent, Limburg, Luik en Aarlen. Nochtans vraagt een effectief beleid om duidelijke cijfers en een nauwgeztte monitoring. Ik riep schepen Meeuws op ook de stad Antwerpen te laten deelnemen aan de komende tellingen.
Het rapport van de KU Leuven bracht een aantal waardevolle vaststellingen aan het licht. Zo is er een groot aantal dak- of thuisloze kinderen aanwezig in de grote steden. Zij brengen niet zozeer de nacht door op straat, maar eerder op onconventionele plaatsen. Ook viel het groot aantal jongvolwassenen op. Zo zou een op de vijf daklozen tussen 18 en 25 jaar zijn. In grote mate is dit te wijten aan de bijzonder problematische huisvestingsmarkt. Een laatste opvallende vaststelling is de vervrouwelijking van de dak- en thuislozen. Al blijven de meeste dak- en thuislozen mannen (zowat zeven op de tien), we zien steeds meer alleenstaande moeders met kinderen.
Ik vroeg aan schepen Meeuws om ook in Antwerpen de dak- en thuislozen in kaart te brengen. De schepen verwees naar het reeds bestaande, goede beleid voor thuis- en daklozen in de stad. Hij zag niet in waarom er dan nog onderzoek gevoerd moet worden.
Meten is weten. Om te weten te komen of het beleid voor dak- en thuislozen de juiste mensen bereikt, moeten we onderzoek voeren. Tellingen zijn noodzakelijk om te kijken waar we moeten bijsturen. Een effectieve aanpak vergt duidelijke cijfers! - Nahima Lanjri